Tine Baanders werd geboren op 4 augustus 1890 als dochter van Lena van den Berg en Hermanus Hendrikus Baanders. Hermanus was bouwondernemer en architect in een periode dat Amsterdam aan een sterke uitbreiding was begonnen. Tine was de jongste van acht kinderen, onder wie vier jongens en vier meisjes. Ze was mijn oudtante; ik ben kleinkind van Ambrosius (1883–1950), een van de vier zonen. Hermanus overleed relatief vroeg, in 1905. Zijn zonen Herman en Jan zetten het architectenbureau voort. Herman, Tines oudste broer, werd haar voogd.
Na Tines overlijden in 1971 heeft mijn moeder de enorme hoeveelheid brieven, foto’s en negatieven veiliggesteld die ze achterliet. In totaal waren dit zes verhuisdozen vol. Ze is begonnen de inhoud te onderzoeken, maar is daar niet ver in gekomen. Ik begon in die tijd met mijn fotohobby en vond vooral de grote ouderwetse negatieven zeer interessant, waar ik veel mee kon doen met Photoshop en andere bewerkingssoftware. Pas na mijn pensioen in 2009 had ik de tijd er echt in te duiken. En ontdekte ik dat de brieven nodig waren om de foto’s te kunnen duiden.
Tine volgde in haar jeugd verschillende kunstopleidingen die vooral door haar twee oudste broers, Herman en Bertus, werden gefinancierd. Achtereenvolgens waren dit de Kunstnijverheidsschool Quellinus (1907–1909), de Dagteeken- en Kunstambachtsschool voor Meisjes (1909–1910) in Amsterdam, de Kunstgewerbeschule in Zürich (1911) en tot slot de Rijksakademie van Beeldende Kunsten (1913–1917), opnieuw in Amsterdam. In de eerste school zat ze als enig meisje tussen jongens en nam ze vanzelf aan dat die beter waren. Desondanks behaalde ze eerste en tweede prijzen. Naar Zürich reisde ze met haar vriendin Cateau (“To”) Berlage, dochter van de beroemde architect H.P. Berlage. Via die school vond ze ook haar eerste baan (1911–1912), als tekenaar bij de Graphische Anstalt J.E. Wolfensberger (die een paar jaar later beroemd werd met affiches voor wintersport in Zwitserland). Door haar familie werd ze sterk aangemoedigd bij deze opleidingen.

Terug in Amsterdam krijgt ze de opdracht een “statistisch tekenatelier” op te zetten voor de tentoonstelling De Vrouw 1813–1913, die in 1913 in Amsterdam is gehouden ter gelegenheid van 100 jaar Koninkrijk. Hier kwam ze in aanraking met leidende figuren uit de vrouwenbeweging: Rosa Manus als eerste, later Aletta Jacobs en zelfs de Amerikaanse feminist Carri Chapman Catt.

Over homoseksualiteit werd in haar milieu niet gesproken, maar mannelijke aanbidders waren er volop. Dat blijkt ook uit de bewaarde brieven. De eerste briefschrijvende aanbidder (uit 1910, ze is dan 19) begint hoopvol, maar wordt langzaam teleurgesteld, omdat Tine niet ‘verder ging’, zonder dat uit te leggen. Dat patroon komt in alle volgende correspondenties met aanbidders terug. Tine lijkt zelf ook niet te hebben geweten waarom ze het uiteindelijk met geen van die jongens wilde doorzetten.
Bij haar afstuderen van de Rijksacademie in 1917 schreef nota bene een van haar docenten, de kunstschilder en uitvinder Herman Hana, achterop een foto “… ter herinnering aan veel dat er nooit was”. En hij verwerkte zijn frustratie met veel humor in het gedicht De Losbol. De laatste strofe uit dit gedicht luidde: ‘Bij het gaan slapen, geen / slaap maar een roes; / Toch bij ’t ontwaken geen / kater, – maar poes’.
Rond 1920 raakte Tine bevriend met het schilderspaar Samuel ‘Mommie’ Schwarz en Else Berg. Beiden waren Joods, hij Nederlander en zij Duitse. Spoedig begonnen Else en Tine het bed te delen. Ook maakten ze in 1922 een maandenlange reis door Italië, samen met een fotografe uit Berlijn, Hanna Elkan. Later, in de jaren dertig, vestigde die laatste zich in Amsterdam, waar ze beroemd werd met haar portretten van toneelspelers, schrijvers en andere artiesten. Else schilderde tijdens de reis, Tine bestudeerde onder andere collecties Middeleeuwse boeken en handschriften, Hanna maakte fotoreportages. Of Hanna deelde in de seksuele activiteiten van Tine en Else, blijkt niet uit de bronnen.
Tine legde geen verband tussen haar verhouding met Else en het steeds afwijzen van de mannelijke aanbidders. De ware Jacob zat er kennelijk nog niet bij. Rond haar dertigste jaar, rond 1920, maakte de familie zich daar ook zorgen over. Al haar zeven broers en zussen waren inmiddels getrouwd. Haar oudste broer Herman legde aan een vriendin van Tine uit wat voor soort man zij volgens hem nodig had:
Tine moet meegenomen worden, ’t moet een vènt zijn, één die haar neemt en daar moet ’t naar toe, ze moeten niet schoorvoetend vragen, ze moeten haar nemen. ”
– Tine Baanders' oudste broer Herman
Het lijkt hier alsof Herman vooral zijn visie op zichzelf omschrijft in deze passage.
Van 1917 tot 1921 ontwikkelde zich een zeer innige vriendschap tussen Tine en die vriendin, Heleen Dijkgraaf. Zij was de vrouw van Anton Dijkgraaf, directeur van de Rotterdamse Droogdok Maatschappij en opdrachtgever aan Tines broers Herman en Jan van een tuindorp bij deze scheepswerf voor de arbeiders, het tuindorp Heijplaat. Uit de brieven blijkt duidelijk dat ze hetero is, ze had vijf eigen kinderen en een pleegzoon, en werd Tines hartsvriendin. Een zeer innige briefwisseling getuigt daarvan, soms twee keer per week terwijl ze elkaar ook nog zagen. In totaal zijn er ruim 60 brieven bewaard gebleven. Heleen overleed heel onverwacht in 1921. Haar man Anton heeft toen de brieven die Tine aan zijn vrouw schreef teruggegeven. Op datum gelegd met de brieven in de andere richting geeft dit een boeiend inzicht in hoe ze dachten en leefden.
Broer Herman leidde ook de verbouwing van de tweede woning van Anton en Heleen bij Uddel op Veluwe. Er ontstond er een geheime liefde tussen Herman en Heleen. Heleen schreef aan Tine eerst aarzelend:
… als ik erop in ga, spelen we met vuur … Maar zoo’n beetje vuurwerk is ook zoo fijn! ”
– Heleen Dijkgraaf over de liefdesaffaire
Uiteindelijk werd dit een hartstochtelijke affaire. Zo ontmoetten de geliefden elkaar een keer in de bovenwoning van Tine in Amsterdam, die zelf het huis even verliet. Anton is er niet achter gekomen. Onder de kleinkinderen van Herman daarentegen zijn deze en andere escapades bekend.
Heleen beoordeelde de aanbidders van Tine, maar keurde ze allemaal af. Daar zaten bekende namen bij van bovendien allemaal getrouwde mannen: Richard “Rik” Roland Holst (directeur van de Rijksacademie in tijd van Tine), zijn neef Adriaan “Jany” Roland Holst (de bekende dichter), Herman Hana (de reeds genoemde docent van Tine op de Rijksacademie, schilder, uitvinder) en zelfs Michel de Klerk (beroemd architect van de Amsterdamse School). Het einde van de affaire met Michel de Klerk is door Tine beschreven in een brief van januari 1920 aan Heleen (“S.” is Sam, de roepnaam van Michel de Klerk, getrouwd met Lea Jessurun):
Tusschen de bedrijven doorheeft het liefde spel met S. wat toch als zo’n innige fijne vriendschap begon, zich een week geleden weer afgespeeld [een einde gevonden, AB] – ’t Is droevig, bijzonder droevig voor hem! En ik wou dat ik zo bedroefd kon zijn als hij! Maar ik kòn het zoo niet langer volhouden, en hij, de stakker, nog veel minder! Ik had het misschien eerder moeten inzien, want nou heb ik weer iemand veel leed bezorgt [sic, AB]. Kapot is de jongen. En ik kan het toch werkelijk niet helpen Heleen … ”
– Tine Baanders over Michel de Klerk
Twee jaar later, in 1923, begon de liefde tussen Tine en ‘Teun’ Timmner. Teun (Hermana Catherina) was de stiefdochter van Bas Veth, een in Nederlands-Indië rijk geworden plantage-eigenaar. Als meisje reisde ze al naar mondaine toeristenplaatsen als Menton en Zermatt, en was dus een luxeleventje gewend. Ze was vijf jaar jonger dan Tine maar had al seksuele ervaring met vrouwen. Ik denk dat Teun haar duidelijk maakte dat trouwen met een man helemaal niet nodig was, en dat ze ook vrouwelijke partners kon hebben. En dat het daarna voor Tine veel duidelijker werd. De familie aanvaardde dit ook allemaal snel. Toen een aantal jaren later de tweede zoon van Herman en Françoise, Herman jr., uit de kast kwam, reageerden zijn ouders daar liefdevol op.
Opvallend in deze verhalen is hoe vaak er “vreemdgegaan” werd, en niet alleen in het geheim. Vaak was het tijdelijk wisselen van partner voor anderen zichtbaar. En de soms daarbij horende jaloezieën en ruzies natuurlijk ook. De openlijkheid daarover leek trouwens groter aan de homo- dan aan de heterokant.
Een aardig voorbeeld van een lesbische romance van Tine in het zicht van Teun, is die met Ellen Kramer, oudste dochter van Piet Kramer, een van de belangrijkste architecten van de Amsterdamse School en bekend om de vele bruggen die hij bouwde in Amsterdam en het warenhuis de Bijenkorf in Den Haag. Ellen was opgeleid tot pianiste. Toen Tine met Teun en nog een andere dame in de zomer van 1930 was vertrokken op een autoreis naar Noorwegen, schreef Ellen (toen 18 jaar) haar een brief. Daarin schreef ze vol harstocht:
Je zakdoek heb ik bewaard. Die ruikt zoo heerlijk naar je haar. ”
– Ellen Kramer
Ze stelde voor het volgende jaar samen naar Italië te reizen. En dit gebeurde ook, in de Amilcar van Tine, naar Genua waar Tines zus Mien en haar man Wim Schimmel woonden, die de broer was van mijn grootmoeder. De reis voerde daarna naar een door Teun gehuurde villa in Théoule sur Mer, aan de Franse Rivièra, waarheen Teun haar vriendin Dora Castell had meegenomen. Zij was een Duitse schilderes die in Zuid-Frankrijk woonde, in 1933 naar Amsterdam kwam en daar introk bij Tine. En daar bleef ze tot begin jaren zestig.

Een zeer romantische scene van deze reis is te zien op een andere foto, gemaakt door Ellen Kramer in augustus 1931. We zien Teun (links) en Tine op het terras van de villa, met uitzicht over de Baai van Cannes. De foto is door Ellen Kramer gemaakt en die heeft achterop geschreven:
Teun zingt voor Tine haar morgenliedje! “proprio bella!”
Het betekent natuurlijk dat jij de mooiste bent. En dit was kennelijk een ritueel van elke ochtend. Kan het romantischer?

Ellen (dan 19 jaar) maakte dus een foto van haar geliefde die vol liefde toegezongen werd door de vrouw die haar heeft doen ontdekken wat vrouwenliefde betekent. En ze schreef de uitleg achterop. We spreken 1931. Deze vrouwen waren hun tijd ver vooruit.
Mijn moeder, die in 1938 mijn vader en de rest van zijn familie leerde kennen, heeft me verteld dat volgens haar Teun en Dora om de beurt in de gratie waren bij Tine, met een hevige concurrentie onderling. Ongetwijfeld is dat soms gebeurd, maar op basis van de bronnen denk ik dat ze ook vaak gedrieën optrokken. De brieven laten weinig van ruzies zien, maar dat is natuurlijk te verwachten. Wel waren er, nadat Tine er openlijk voor uitkwam lesbisch te zijn, nog enige teleurgestelde mannelijke bewonderaars die de relatie met verwijten beëindigen. Maar dat zal Tine weinig geraakt hebben.
Van 1919 tot 1955 was Tine docent op haar vroegere school, de Dagteeken- en Ambachtsschool voor Meisjes, die later opging in het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs (IvKNO) en dat sinds 1968 de Rietveld Academie heet. Dit betekende dat ze weinig kon reizen buiten de schoolvakanties, omdat ze dan haar vervanging moest regelen en betalen. Daarom vonden haar meeste grote reizen door Europa steeds in juli en augustus plaats. Teun had geen baan en dus ook niet zulke beperkingen.
Tine had in haar jeugd geen voorbeelden van homoseksualiteit en haar familie ook niet. Teun heeft het kennelijk aan Tine duidelijk gemaakt en daarmee kwam ze ‘uit de kast’. Doordat ze er open over was, snapte iedereen het en dat maakte het leven een stuk makkelijker. Toen Herman junior in jaren dertig uit de kast kwam, waren zijn ouders zeer begrijpend. Tine had de weg voor hem geplaveid.
