De Dageraad, H. Ronnerplein, ©Marcel Westhoff

Wat is de Amsterdamse School?

De Amsterdamse School begon als een vriendenclub die in 1916 de macht overnam in het Amsterdamse architectengenootschap Architectura et Amicitia. Het was dus niet letterlijk een school, maar wel een beweging (en kunst- en architectuurstijl). Hemelbestormers als Michel De Klerk, Piet Kramer, Joan van der Mey, Margaret Staal-Kropholler, Jan Gratama en Hendrik Wijdeveld hadden grootse en politieke idealen om tot vernieuwende architectuur en stedenbouw te komen.

Uitbundige, dynamische architectuur

Deze Amsterdamse School-kunstenaars zochten naar nieuwe vormen die pasten bij hun maatschappijvisie. Het werd tijd om met oude vormen te breken en oplossingen te zoeken die anders waren dan de aanpak van Berlage.

Breken met Berlage

Berlage had een eind gemaakt aan de traditionele, op het verleden geïnspireerde vormgeving, maar zijn aanpak was zakelijk en sober. De jonge Amsterdamse School-architecten decoreerden het straatbeeld met hun uitbundige en dynamische architectuur. Hun bouwwerken zijn herkenbaar aan hun expressieve kleur- en materiaalgebruik en rijke versieringen.

Vorm en functie

Veel van die rijkdom staat in dienst van de ruimtelijke rol van de architectuur. Amsterdamse School-gebouwen bepalen en bespelen hun omgeving zowel buiten als binnenshuis. Tegelijk sluiten ze vaak aan op de karakteristieken van hun context, of dat nu een groots plein is, een besloten woonstraat of een idyllisch buiten.

Michel de Klerk

Michel de Klerk, de architect van Het Schip, was één van de belangrijkste leden van de Amsterdamse School. Michel de Klerk is in 1884 geboren op de Zwanenburgwal in een groot, arm Joods gezin. Zijn carrière begon toen hij op zijn veertiende op school ontdekt werd door architect Eduard Cuypers, die zijn tekentalent herkende toen hij zag hoe goed Michel zijn schoolmeester kon natekenen.

De geboorte van de Amsterdamse School

Als leerling-tekenaar bij Cuypers raakte De Klerk bevriend met Piet Kramer en Jo van der Mey. Samen legden zij de basis voor de Amsterdamse School. Eenmaal voor zichzelf begonnen in 1911 vestigde De Klerk zijn naam vooral met een serie woningblokken in Amsterdam, o.a. voor de woningbouwverenigingen Eigen Haard en De Dageraad. Naast inspiratoren voor de nieuwe beweging waren er ook tegenstanders van deze bouwstijl; sommigen waren verbijsterd en vonden iemand die tradities en oude principes op een dergelijke wijze hanteerde simpelweg krankzinnig. De Klerks fans zagen hem daarentegen als een ongrijpbaar genie die de weg wees in de vormgeving van de moderne, dynamische en massale stad. In het eerbetoon bij De Klerks plotselinge dood, valt de wanhoop over het wegvallen van deze inspiratiebron bijzonder op.

Een bijzonder postkantoor

De Klerk ontwierp niet alleen de gevels van Het Schip en de woningen, maar ook het interieur van het postkantoor, tot en met details als het glas in lood en de wandklok. Het is een wonderlijke ruimte geworden; waar anders hangt boven een onregelmatige trapeziumvormige plattegrond een gewelfd, rechthoekig plafond?Ook de intense kleuren paarsblauw naast het lavendelblauw, die bij de laatste restauratie zijn teruggebracht, zijn opmerkelijk. Dankzij deze zorgvuldige aanpak rond de restauratie van het postkantoor is De Klerks enige volledig bewaarde interieurontwerp nu weer in volle glorie te bewonderen.

Van bouwkunstwerk tot straatkiosk

De architecten van de Amsterdamse School ontwierpen niet alleen gebouwen. Ze streefden ernaar een totale visie uit te werken voor het straatbeeld; veel straatmeubilair werd door architecten en vormgevers in de Amsterdamse School-stijl ontworpen.De Amsterdamse stadsarchitect Pieter Lucas Marnette (1888-1948) heeft veel op zijn naam staan. Hij ontwierp onder andere de bekende staande girobus, de rode brandmelder en de straatkiosk. Anton Kurvers (1889-1940) is verantwoordelijk voor de helmvormige gemeentegirobus en architect Jo van der Mey (1878-1949) heeft het bekende Amsterdamse straaturinoir, de Krul, een nieuw aanzien gegeven. Het straatmeubilair is te bewonderen in de Museumtuin.

Waar het allemaal begon

De Woningwet van 1901 hoort bij een reeks van wetten waarmee rond 1900 de levensomstandigheden van de gewone man en vrouw werden verbeterd. Met een totaalpakket aan maatregelen werd krotopruiming gestimuleerd en een eind gemaakt aan de nieuwbouw van slechte, ongezonde woningen. Zo moesten gemeenten een bouwverordening opstellen waarin kwaliteitseisen werden gesteld aan gebouwen.

Uitbreiding van Amsterdam

Ook moest de opzet van nieuwe stadswijken voortaan gepland worden in 'uitbreidingsplannen', zoals Berlages Plan Zuid. Het bekendste effect van de wet was natuurlijk de 'woningwetbouw' van goede, betaalbare huizen door organisaties zonder winstoogmerk. De overheid stelde leningen beschikbaar aan woningbouwverenigingen die voor de arbeiders bouwden. De Nederlandse volkshuisvesting behoort tot de beginjaren van de Woningwet en tot de beste van Europa.

De Spaarndammerbuurt: van armoedig tot oase

De Spaarndammerbuurt werd aan het eind van de negentiende eeuw opgezet voor de arbeiders die werkzaam waren in de nabijgelegen nieuwe havens. Aanvankelijk was het een armoedige buurt waar grondbezitters flink verdienden aan gebrekkige huizen. Na intreding van de Woningwet veranderde het straatbeeld. Zo kwamen er waardige arbeiderswoningen met plantsoenen. Het Spaarndammerplantsoen werd een groene oase in een bakstenen omgeving. Architect Michel de Klerk bouwde hier drie bijzondere volkswoningbouwcomplexen. Hij brak met de traditie en in plaats van de gebruikelijke rijen smalle, grauwe woonhuizen, bouwde hij monumentale arbeiderspaleizen in opvallende kleuren baksteen.